De omzetting van CLP in Vlarem komt eraan

Terug naar overzicht

Op 4 april 2014 hechtte de Vlaamse Regering voor de tweede maal haar principiële goedkeuring aan de ontwerpbesluiten “VLAREM-trein 2013” en “VLAREM III”. Er wordt heden advies ingewonnen bij de Raad van State met het oog op de definitieve goedkeuring van deze ontwerpbesluiten. Het ontwerpbesluit “Vlarem- trein 2013” zal een aantal aanpassingen doorvoeren.

Hieronder wordt een summiere toelichting gegeven.

(1) Uitvoering geven aan verordening nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

Via dit besluit worden de Europese Verordening (EG) nr. 708/2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in aquacultuur en de Europese Verordening (EG) nr. 535/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 708/2007, uitvoerbaar gemaakt. Deze Verordening heeft in essentie het voorkomen van veranderingen in de ecosystemen en negatieve biologische interactie met inheemse populaties tot doel. Met onderhavige VLAREM-wijziging wordt het voor exploitanten van aquacultuurvoorzieningen mogelijk gemaakt om een vergunningsaanvraag, zoals vereist in de betreffende Verordening, in te dienen voor verplaatsingen van uitheemse soorten of plaatselijk niet voorkomende soorten. Er werden eveneens sectorale voorwaarden in VLAREM II opgenomen voor gesloten en open aquacultuurvoorzieningen.

(2) Vertaling van Vlaamse BBT-studies

Sinds de VLAREM-trein 2011 (besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) wordt er bij elke VLAREM-wijziging werk van gemaakt om de laatste nieuwe BBT-studies telkens systematisch te vertalen naar het VLAREM. Met onderhavige VLAREM-wijziging gebeurt dit voor de volgende Vlaamse BBT-studies:

  • a. voor de houtverwerkende nijverheid
  • b. voor de droogkuissector
  • c. voor de laboratoria
  • d. voor de (mest)covergistingsinstallaties

(3) Wijzigingen aan hoofdstuk 5.60 “Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem” van titel II van het VLAREM”

De huidige sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM zijn ontoereikend om het gevaar voor stabiliteitsproblemen in deze inrichtingen op een voldoende wijze in te perken. Ter evaluatie van de huidige VLAREM-bepalingen en in functie van de opmaak van een voorstel tot aanpassing ervan, werd in 2010 in opdracht van ALBON een studie “Onderzoek stabiliteitsrisico’s ontginningen” uitgevoerd door de bvba Geolab in samenwerking met professor Jan Maertens van de K.U. Leuven. De studie formuleerde echter ook uitgebreide aanbevelingen tot aanpassing van de sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 “Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem”. Het voorliggende ontwerp tot aanvulling van hoofdstuk 5.60 vormt hier de weerslag van.

De huidige sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM hebben enkel betrekking op de kwaliteit, de herkomst en de aanvaardingsprocedure van de uitgegraven bodem die gebruikt wordt bij de opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten, en het toezicht daarop, en op maatregelen inzake de grondwaterkwaliteit. Van sectorale voorwaarden die de stabiliteit van de opvulling moeten garanderen, ontbreekt echter elk spoor. Het voorliggende ontwerp tot aanvulling van hoofdstuk 5.60 wil deze lacune opvullen, dit op basis van de resultaten van de hogervermelde studie.

(4) Wijziging aangaande verbranding van biomassa-afval in open lucht en in residentiële houtkachels

Deze VLAREM-wijziging omvat de invoering in VLAREM van een verbod op de verbranding in open lucht, uitgezonderd voor welomschreven doeleinden.

Door deze VLAREM-wijziging worden volgende doelen bereikt:

  • Een verbetering van de luchtkwaliteit, zoals beoogd door de Europese richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht, vervangen door de richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.

  • De inconsistenties worden opgeheven die momenteel bestaan tussen enerzijds de indelingslijst van titel I van het VLAREM, waarin afvalverbranding steeds als een vergunningsplichtige activiteit wordt beschouwd, en anderzijds bepalingen in deel 4 van titel II van het VLAREM, waarin het verbranden van een aantal strikt gedefinieerde afvalstoffen onder welbepaalde voorwaarden wel toegelaten is.

  • De milieuwetgeving wordt in overeenstemming gebracht met het Afvalstoffendecreet en het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA), waarin een verbrandingsverbod voor selectief ingezamelde stromen is vastgelegd, uitgezonderd wanneer deze verbranding dient voor de opwekking van hernieuwbare energie (in casu groene stroom of groene warmte).

(5) Uitvoering van de TWOL Schouwspelzalen

De huidige sectorale voorwaarden voor rubrieken 32.1 (inrichtingen met muziekactiviteiten) en 32.2 (schouwspelzalen) zijn niet meer geheel actueel, in het bijzonder de bepalingen aangaande de bescherming van het publiek. Voor nieuwe inrichtingen (in nieuwe én bestaande gebouwen), vergund na 1 juli 2014, wordt geëist dat deze steeds minimaal aan de federale basisnormen brandveiligheid voldoen, voor wat betreft de constructie-eisen en brandveiligheidsvoorschriften. Dit ongeacht het toepassingsgebied beschreven in de federale basisnorm.

Er worden een aantal wijzigingen doorgevoerd voor de brandbestrijding in de inrichtingen met muziekactiviteiten en schouwspelzalen. Deze wijzigingen hebben tot doel om enerzijds in deze inrichting een snelle bestrijding van de brand mogelijk te maken en anderzijds een vlottere evacuatie te bekomen door een betere organisatie van de branddetectie, waarschuwing en alarmering. De minimaal te gebruiken branddetectie- en waarschuwingsmiddelen is afhankelijk van het aantal mogelijke bezoekers in de inrichting.

(6) Uitvoering van de TWOL LPG-installaties

De huidige sectorale voorwaarden voor LPG-installaties (brandstofverdeelinstallaties) zijn niet meer geheel actueel, in het bijzonder de bepalingen aangaande de risicoafstanden. Er werden via een TWOL-studie, uitgevoerd door een erkend VR-deskundige, nieuwe risicoafstanden voor LPG-stations bepaald. Deze risicoafstanden zijn gebaseerd op een kwantitatieve risicoberekening, uitgaande van de huidige stand der techniek voor LPG-stations en gebaseerd op de richtlijnen van de dienst Veiligheidsrapportering.

Er wordt een wijziging van het aanvraagformulier doorgevoerd waarbij gegevens gevraagd worden betreffende parameters die relevant zijn om de risicoafstanden op generieke wijze te kunnen bepalen, op de aanwezige beveiligingen en op het groepsrisico. In de huidige VLAREM-bepalingen wordt het groepsrisico van een LPG-station eerder impliciet getoetst, nu zal dit systematisch bij de milieuvergunningsaanvraag gebeuren. De exploitant kan kiezen tussen de berekening van het groepsrisico opgesteld door een erkend VR-deskundige die aantoont dat er een aanvaardbaar groepsrisico is, of voor de toetsing via de tabellen die in de toelichtingsbijlage zijn opgenomen. Bij deze tabellen zijn de voorwaarden waarbij deze van toepassing vermeld en wordt een onderscheid gemaakt tussen het volume van de houder, de doorzet van het LPG-station en tussen ondergrondse en bovengrondse houders. De toetsing van het groepsrisico is tweeledig: zowel voor de naburige woonpopulatie, als voor publiek bezochte locaties en puntlocaties, moet het LPG-station aan het groepsrisico voldoen.

De sectorale voorwaarden worden aangepast aan de huidige stand der techniek voor LPG-stations en waar nodig is de bestaande tekst verduidelijkt.

Een andere belangrijke wijziging is dat bijlage 5.16.6 “Standaardcriteria en minimale technische eisen voor LPG-stations” vervangen wordt door drie nieuwe bijlagen, namelijk, bijlage 5.16.6.1 “Standaardcriteria”, bijlage 5.16.6.2 “Minimale technische eisen voor LPG-stations” en bijlage 5.16.6.3 “Risicoafstanden voor LPG-stations”.

Nieuwe stations zullen dadelijk moeten voldoen aan de nieuwe risicoafstandsregels. Voor bestaande stations is de overgangstermijn om te voldoen aan de nieuwe risicoafstandsregels vastgelegd op 1 januari 2019.

(7) Uitvoering geven aan de CLP-verordening nr 1272/2008 van het Europese Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEH en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006

De indeling van gevaarlijke producten in het VLAREM, alsook sectorale voorwaarden i.v.m. gevaarlijke producten zijn gebaseerd op de indeling van gevaarlijke producten volgens de Europese stoffen- en preparaten- of mengselrichtlijn.

In Europa wordt het door UNECE uitgevaardigd Globally Harmonised System doorgevoerd via de CLP-verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006. In de CLP-verordening is er sprake van 29 gevarenklassen en een 60-tal gevarencategorieën; in de huidige richtlijnen is er sprake van 15 gevarencategorieën waarvan er maar twaalf vertaald zijn naar de indelingslijst en waarbij er ook nog rubrieken zijn toegevoegd voor P3- en P4-producten. De indeling volgens CLP wordt bijgevolg veel uitgebreider dan de huidige rubriek 17.

Krachtens artikel 60 van deze verordening worden de stoffenrichtlijn en pre¬pa¬ratenrichtlijn met ingang van 1 juni 2015 ingetrokken. Gelet op de intrekking van de Stoffen- en pre¬pa-ratenrichtlijn en de verschillende manier van indeling van gevaarlijke producten t.o.v. de huidige richtlijnen, zal de VLAREM waar het zich baseert op deze Europese richtlijnen moeten aangepast worden.

Om deze verandering te onderzoeken is er een TWOL studie “Evaluatie van de impact van de CLP-verordening op de Vlaamse milieuvergunningenwetgeving, en voorstellen van beleidsopties met inbegrip van impactanalyse” uitgevoerd. Om een gedragen voorstel uit te werken zaten er in de stuurgroep naast vertegenwoordigers van de overheid ook vertegenwoordigers van Essenscia, Agoria en VOKA en is er tweemaal een publieke bevraging geweest.
De resultaten van de TWOL-studie zijn het vertrekpunt voor de voorgestelde aanpassing.

De aanpassingen aan de indelingslijst t.g.v. de CLP-verordening en SEVESO III-richtlijn worden ingevoerd vanaf 1 juni 2015, een scharnierdatum van de CLP-verordening vanaf wanneer alle gevaarlijke producten over een indeling volgens de CLP-verordening dienen te beschikken. Tot die datum moet nog steeds de indeling volgens de stoffen- en preparatenrichtlijn vermeld worden op de MSDS-fiches van de gevaarlijke producten. De meeste aanpassingen worden verricht binnen de rubrieken 6 brandbare stoffen, 16 gassen en 17 gevaarlijke producten.

(8) Uitvoering geven aan de SEVESO III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 04/07/2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad)

Naast de CLP-verordening wordt het VLAREM (de indelingslijst en bijlage 5 en 6 van VLAREM I en VLAREM II) ook aangepast aan de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad). De Seveso III-richtlijn is de aanpassing van de SEVESO-wetgeving aan de CLP-verordening.

Terug naar overzicht

Schrijf je in op onze nieuwsbrief!

Enkele projecten